Het antwoord van de bekende theoloog Jonathan Edwards’ op de vraag “Waarom schiep God de wereld” was dat God “niets had te winnen met het scheppen er van” omdat Gods geluk in zichzelf zo volmaakt is dat er niets aan kan worden toegevoegd.
God schiep deze wereld ondanks dat hij er volgens Edwards e.a. “niets mee te winnen had”.
De waarneming van de schoonheid van Gods volmaaktheid – zijn heerlijkheid – is een groot goed; dus wenste God dat er intelligente schepselen waren die zijn heerlijkheid konden zien en zouden reageren met grote vreugde, met overvloedige liefde, met lof. Alles wat God heeft gedaan, neigt naar dit ene doel. – Zo concludeerde Edwards.
Met andere woorden: Edwards is van mening dat God de wereld en alles wat daar in is heeft geschapen zodat wij het kunnen zien en er blij van zouden moeten worden omdat God daar plezier in schept. Een opvatting die je nog regelmatig tegenkomt, ook in Evangelicale kringen.
God’s Geluk is volmaakt
Het blijft natuurlijk best wel een beetje een vreemde gedachte dat wij ook maar iets kunnen zeggen over ‘het geluk van God’. God’s Geluk is, denk ik, inderdaad niet afhankelijk van de mens (integendeel); in die zin is, naar we mogen aannemen, Hij in zichzelf –want volmaakt- volstrekt gelukkig.
Maar kon God niets ‘winnen’ met de schepping als in, dat het geen toegevoegde waarde had? Daar ben ik het niet mee eens.
Het antwoord van Edwards is naar mijn oordeel meer gebaseerd op het godsbeeld (en hoe zij denken dat God over de mensen denkt) van de Calvinisten dan op de Bijbelse gegevens die we hebben.
Edward’s leidende gedachte was Gods absolute soevereiniteit bij de redding van mensen (predestinatie). Een gedachte die terug te voeren is op Calvijn, die dit weer heeft overgenomen van Augustinus. Deze opvatting leidt tot een bepaald godsbeeld waarin we als mens, ten diepste, niet meer zijn dan “a puppet on a string”.
Het is een soort cirkelredenering. En het reduceert de mens tot ‘nul en generlei waarde’, maakt de mens tot niets anders dan een soort van speelbal. Als in dat God het kennelijk nodig vond iets te maken met als enig doel Hem daarvoor te prijzen en eren en daar genoegen in te scheppen.
En God zag, dat het goed was.
Als je Genesis 1 leest zie je dat er met grote regelmaat (vijf keer) staat “En God zag, dat het goed was.” – Hij maakte de wereld om iets góeds, iets heel erg moois, te maken.
Als ‘kroon’ daarop, als finaal slotstuk, schiep hij de mens:
“Laat Ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis, opdat zij heersen over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over het vee en over de gehele aarde en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt” (Gen. 1:26).
Op de zesde dag ziet God naar wat Hij gemaakt heeft en stelt vast dat het zéér goed was wat hij had geschapen.
In Jesaja spreekt God:
“Ieder die genoemd is naar Mijn Naam, die heb Ik tot Mijn eer geschapen, die heb Ik geformeerd, ja, die heb Ik gemaakt. (Jes 43:7).
Dit spreekt over het volk Israël maar we mogen er gevoeglijk vanuit gaan dat dit zeker ook goldt voor Adam en Eva. Met andere woorden God schiep alles “tot Zijn eer”. Maar wie zou hem dan die eer moeten geven, de schepping zelf, de mensen (zoals Edwards feitelijk zegt)?
Al snel kreeg God er spijt(!) van, zie Genesis 6:6, dat Hij de mens geschapen had. De mensen gaven Hem niet de eer die Hem toekwam en toonden geen enkele liefde jegens Hem, integendeel: ze verbraken de band die God met hen had.
Als je iets moois maakt heeft dat een doel. Als iemand een kunstwerk maakt, een schilderij of een liedje, dan is over het algemeen het doel anderen te plezieren daarmee of onder de indruk te brengen van de schoonheid die je creëert.
Waarom zou God een mens scheppen zodat de mens daarvan onder de indruk is? Dat zou, bij wijze van spreken, hetzelfde zijn als een schilder die een prachtig schilderij, een zelfportret feitelijk (want: “Naar Ons beeld”!), maakt zodat het schilderij van zijn eigen pracht onder de indruk raakt en zijn maker daarvoor gaat prijzen.
Het is een redenering die mij wat vreemd, wat gekunsteld, overkomt. Nog een stap verder: dit schilderij komt vervolgens in opstand tegen zijn maker en het zelfportret zegt “ik ben geen afbeelding van je, ik ben gelijk aan je!”.
De Hemelse Gewesten
In Efeze 3:10 staat mijns inziens de oplossing van het raadsel:
“opdat nu door de gemeente aan de overheden en de machten in de hemelse gewesten de veelvuldige wijsheid van God bekendgemaakt zou worden”.
God maakte Zijn schepping (de gemeente, als volk van God, behoort daar toe, zie Jes 43:7) zodat de “overheden en de machten in de hemelse gewesten” Hem eer zouden geven. Dát was het doel van de schepping!
Daaronder vallen, in mijn optiek, ook de in Efeze 6:12 genoemde machten. God laat zijn almacht zien, ook aan hen, door de Schepping, door Zijn scheppende daden en kracht. Een kracht die zij niet bezitten. Net als de kracht die de dood overwint. Ook die hebben zij niet – de opstanding van Christus was dáár het bewijs van en eveneens was dit een daad tot God’s eer (Romeinen 6:4).
Niets te winnen met de schepping?
Had God niets te winnen met het scheppen van deze wereld, zoals Edwards dacht? Volgens mij is het tegendeel het geval! Hij had er álles mee te winnen als in dat Hij toonde aan de machten en krachten in de Hemelse gewesten dat Hij de Almachtige is die Het Leven schept en (terug) geeft.