Het Woord was God

Een recente post op bijbelstudie.info, over de Vulgaat, leidde tot een reactie die ik erg interessant vond. Op de foto van de Vulgaat staat een stukje van Johannes 1:1 (NBG) – “In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God.”

De NBV21 heeft het eveneens zo vertaald: “In het begin was het Woord, het Woord was bij God en het Woord was God”

Een broeder die de post via Facebook zag wees mij op de tekst in de Vulgaat. In de Vulgaat staat namelijk: “et Deus erat verbum”. Vertaald: “en God was het Woord”. Dit lijkt triviaal, dat de woordvolgorde is omgedraaid.

Maar wie heeft er gelijk, de Vulgaat of (nagenoeg) alle tegenwoordige vertalingen?

Als je het opzoekt via NET.Bible of een online interlinear zie je dat de Vulgaat gelijk heeft qua woordvolgorde. Het kan dus geen enkele vertaler ontgaan, lijkt mij, dat ze de zin anders aan ons als lezers weergeven dan dat het in de grondtekst staat.

Johannes 1:1 Het Woord was God

Letterlijk vertaald staat er in Johannes 1:1 niet “het Woord was God” maar:

— “In [het] begin (oorsprong) was het Woord en het Woord was bij God en God was het Woord.”

God was Het Woord

Is dat nou belangrijk dan, “het Woord was God” of “God was het Woord” is toch hetzelfde? In principe wel. We weten wat hier bedoeld wordt immers: ‘het Woord’ is Jezus.

Het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond en wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van de eniggeborene des Vaders, vol van genade en waarheid.” (Joh. 1:14).

Ik denk dat toch het wel belangrijk is. Johannes heeft het, geleid door de Heilige Geest, immers niet voor niets zó opgeschreven? God wás “het Woord”. God zelf openbaarde zich aan, en kwam in de mens Christus Jezus tot, Zijn Volk.

Johannes hoofdstuk 1 spreekt overduidelijk hierover; “het Woord” was in de beginne (vers 2), was de Schepper (vers 3), het leven en het licht (vers 4). Vers 10 zegt nogmaals: “Hij was in de wereld, en de wereld is door Hem geworden”.

De Schepper van Hemel en Aarde was letterlijk en figuurlijk afgedaald naar Zijn eigen Schepping om hen terug te roepen tot Hem.

God wás Het Woord. Dat is waar Johannes, door de Heilige Geest gedreven (2 Petr. 1:21), hier de nadruk op legt door een weloverwogen woordkeuze.

Petrus schrijft, in een ander verband, ook over de scheppingsdaad door ‘het Woord’: “Want willens en wetens ontgaat hun, dat door het woord van God de hemelen er sedert lang geweest zijn en de aarde, die uit en door het water bestaat” (2 Petr. 3:5).

Woordenspel
De Jehova’s Getuigen hebben van dit vers een waar ‘woordenspel’ gemaakt; om toch maar vooral te kunnen ontkennen dat Jezus werkelijk God was (daarom zijn zij ook geen christenen maar een sektarische dwaling).

Daarbij spelen zij handig in op de vertalingen maar gaan voorbij aan de grondtekst en de daarin door de Apostel, geleid door de Heilige Geest, gekozen woorden en woordvolgorde.

1e brief Timoteüs

Een interessante tekst in dit verband is ook 1 Tim. 3:16. In de (NBG) vertaling lezen we:

“En buiten twijfel, groot is het geheimenis der godsvrucht: Die Zich geopenbaard heeft in het vlees, is gerechtvaardigd door de Geest, is verschenen aan de engelen, is verkondigd onder de heidenen, geloofd in de wereld, opgenomen in heerlijkheid.”

In de (Herziene) Statenvertaling:

“En buiten alle twijfel, groot is het geheimenis van de godsvrucht: God is geopenbaard in het vlees, is gerechtvaardigd in de Geest, is verschenen aan de engelen, is gepredikt onder de heidenen, is geloofd in de wereld, is opgenomen in heerlijkheid.”

In een lezenswaardig artikel over hermeneutiek schrijft Jona Lendering:

“Wettsteins magnum opus was een nieuwe uitgave van het Nieuwe Testament, waarin behalve de gangbare Griekse tekstvarianten ook de Aramese varianten waren verwerkt. Omdat hij tevens verwees naar rabbijnse en klassieke parallellen, dijde het boek uit tot ruim 900 pagina’s. Een van de bekendste verbeteringen betreft 1 Timotheus 3.16, waarin zou hebben gestaan dat God zich had geopenbaard in een sterfelijk lichaam. Wettstein bewees echter dat er stond “hij is geopenbaard in een sterfelijk lichaam”. Wat gelezen was als argument voor Christus’ goddelijkheid, bleek feitelijk te gaan over de menswording.”

Het is natuurlijk voer voor veel discussie en de vraag is welke tekst er klopt. De diverse handschriften hebben verschillende weergaven. Persoonlijk geloof ik dat de menswording van God in beide gevallen er duidelijk uit spreekt, vergelijk ook Efeze 3:9 waar Paulus het geheimenis onthult dat door Christus (Het Woord) alles door God geschapen is.

God is Eén

Dat Johannes in hoofdstuk 1:1 dit dus niet zomaar schreef blijkt ook uit de woorden van de Here in Johannes 10:30 “Ik en de Vader zijn één”. En vergelijk ook 1 Joh. 5:7 “Want drie zijn er die getuigen in de hemel: de Vader, het Woord en de Heilige Geest; en deze drie zijn één.”

Volgens sommigen is 1 Joh. 5:7 ‘ingevoegd’ om de drie-eenheid te ondersteunen. Een gedachte die aannemlijk lijkt maar óf het zo is, weten we niet. Daarnaast denk ik eerder dat de nadruk hier op het woordje één ligt of moet liggen. Alle drie zijn één. Jakobus onderschrijft dit in Jak. 2:19 waarin hij zegt: “Gij gelooft, dat God één is? Daaraan doet gij wèl”.

Johannes en Jakobus zijn daarmee in overeenstemming met het belijdenis van Israël, het “sjema”.

Hoor Israël, de HEER is onze God, de HEER is één.” (Deut. 6:4).

Het Woord van God

De Bijbel wordt vaak ‘Het Woord van God’ genoemd. Volgens theoloog Alain Verheij, zo las ik laatst, is dat ‘onjuist’ en zouden we daar zelfs vanaf moeten. In Efeziërs 6:17 noemt Paulus echter de Bijbel letterlijk het Woord van God ‘het Zwaard van de Geest’.

We komen de uitdrukking “woord van God” vaak tegen in de Bijbel. Het slaat inderdaad lang niet altijd op de Bijbel. Het kan ook gaan over woorden gesproken door een profeet, of woorden van de Here Jezus of één van de Apostelen. Maar het is niet onjuist om de Bijbel, als geheel, het Woord van God te noemen. Integendeel, lijjkt mij.

Paulus noemt de Bijbel het woord van God. Dat doet Paulus dan ook niet zomaar, want was het niet de Here Jezus zélf die aan de Schriften refereerde in Matt. 15:6 als hij tegen de Farizeeën en schriftgeleerden zegt: “Zo hebt gij het woord Gods van kracht beroofd ter wille van uw overlevering.”?

Een openbaring die volledig, ‘genoegzaam’, was toen God zijn geliefde Apostel Johannes de Openbaring doorgaf en daarmee de canon voltooid was. God spreekt nu niet meer. Als christenen moeten wij geloven door het horen van het Woord (Rom. 10:17). Het is hoe God zich openbaart, over de hele wereld: door De Schrift, het Woord van God.

De uitdrukking ‘Woord van God’ is natuurlijk ook volstrekt toepasbaar op Christus. Op God. Dit Woord is vervat, voor ons opgetekend, in de Schriften – de Bijbel. En Christus zélf noemt de Schriften ‘het woord Gods’.

Als Christus, God Zélf, de Schriften zo benoemd, wie zijn wij om dat dan niet te doen? Hij doet dit om aan te geven hoe groot het belang van Zijn Woord, zijn voor ons op schrift gestelde Woord, is. Het is vástgelegd zodat het zou blijven bestaan tot het einde van de wereld.

Want voorwaar, Ik zeg u: Eer de hemel en de aarde vergaat, zal er niet één jota of één tittel vergaan van de wet, eer alles zal zijn geschied.” (Matt. 5:18)

Omdat kopiisten, vertalers en drukkers door de eeuwen heen de Bijbel als het Woord van God beschouwd hebben, hebben we dit woord nog steeds. Hun grote respect er voor heeft er voor gezorgd dat het nauwkeurig is gekopieerd, vertaald en overgedragen. Generatie op generatie.

Vulgaat - de Volksvertaling in het Latijn - Prologus_Ioanni_Vulgata_Clementina (public domain)
Vulgaat – de Volksvertaling in het Latijn (public domain)

Het woord was God?

Voor veel mensen zal het triviaal zijn. Ik vond het leuk te ontdekken, op aandragen van een broeder, dat de originele tekst hier anders is dan we vaak denken, dan we weten of kennen door de hand van de vertalers.

Het Woord was God klinkt mij meer als een verleden tijd. Iets wat voorbij gegaan is. God wás Het Woord is verhelderend. Wie was Jezus? God! God was Het Woord. Het Woord dat onder de mensen wilde gaan wonen, het Licht, de verlossing brengend. Aan hen die dichtbij waren, de Joden, én die ver af waren, aan ons (de heidenen).

Print Friendly, PDF & Email