De Fiscus Judaicus – de Wegen Scheiden

Lange tijd gebruikelijk in het Romeinse Rijk: Belasting betalen omdat je geboren bent als Jood. Het was de zogeheten “Fiscus Judaicus”. De Fiscus Judaicus zorgde ook voor een verwijdering tussen Joden en de volgelingen van Messias Jezus, de Christenen.

William T. Walters 1883 The_Christian_Martyrs'_Last_Prayer
William T. Walters 1883 The Christian Martyrs’ Last Prayer

De Fiscus Judaicus was een belasting die in het begin van de jaren 70 v.Chr. door keizer Vespasianus werd opgelegd aan de Joden van het Romeinse Rijk. De opbrengst van deze belasting gingen naar de Tempel van Jupiter Optimus Maximus in Rome.

De belastingmaatregel verbeterde de financiën van Rome en werkte ook als een afschrikmiddel tegen bekering. Degenen die de belasting betaalden, hoefden niet te offeren aan de Romeinse goden. (Wikipedia e.a.)

Vespasianus en zijn zoon Titus keerden niet alleen terug uit Judea als triomferende generaals, maar ook als nieuw geïnstalleerde keizer (70–79) en toekomstige keizer (79–81). Het Colosseum werd gebouwd met geld van de oorlogsbuit van Judea, de stad Rome was versierd met twee prachtige triomfbogen (waarvan er één, de Boog van Titus, er nog steeds staat), en de tempel van Jupiter werd herbouwd met geld van de Joodse belasting.

Fiscus Judaicus

Domitianus (81-96) breidde de Fiscus Judaicus uit tot niet alleen geboren joden en bekeerlingen (proselieten) tot het jodendom, maar ook degenen die verzwegen dat ze joden waren of joodse gebruiken in acht namen.

De Fiscus Judaicus functioneerde dus onbedoeld als betaling om monotheïst te mogen zijn. Voor volgelingen van Jezus lag het anders. Kwamen ze uit een Joodse familie, dan riskeerden ze inbeslagname van hun goederen als ze zich voor de belastinginspecteur niet langer identificeerden als Joods. Kwamen ze uit een niet-Joodse familie, dan beschouwde Domitianus hen niet alleen als belastingontduikers maar wellicht ook als opstandelingen. Ze weigerden immers te offeren aan de keizer, wat gold als serieus vergrijp. [..]

Het punt is dat de synagogen tijdens Domitianus redenen hadden zich te distantiëren van al wie Jezus zag als messias. Degenen die betaalden om monotheïst te zijn en die in deze jaren begonnen het gezag van de rabbijnen uit Yavne te aanvaarden, konden op zich vermoedelijk wel vrede hebben met geloofsgenoten met een afwijkende mening. Het jodendom kende vanouds veel variatie. De synagoge-oudsten wilden echter niet meegesleept worden nu de overheid de volgelingen aanpakte van een terdoodveroordeelde crimineel. Afgaand op de Talmoed (Berakhot 28b-29a) is in deze tijd de Birkat ha-Minim geformuleerd, de sarcastisch “zegening van de ketters” genoemde vervloeking van sektariërs. Lees: christenen. (Mainzer Beobachter).

Domitianus’ belastingen waren niet populair in Rome. In 96 n.Chr. begon zijn opvolger Nerva onmiddellijk met de hervorming van het bestuur en van de fiscus Judaicus. Hij gaf zelfs een muntstuk uit om deze hervorming te vieren.

Hoewel een groot deel van zijn leven onduidelijk blijft, werd Nerva beschouwd als een wijs en gematigd keizer door oude historici. Recente historici herzien deze beoordeling, en karakteriseren Nerva als een goedbedoelende, maar uiteindelijk zwak heerser. (Wikipedia)

Suetonius vertelt dat de keizer de Fiscus Judaicus “hard” heeft afgedwongen, in het bijzonder door het te eisen van twee klassen van individuen: degenen die een joods leven leidden zonder het feit publiekelijk te erkennen en degenen die hun joodse afkomst verborgen hielden.

De Wegen scheiden

Christenen waren, in de eerste jaren van de vroege Christelijke gemeente, voornamelijk Joden. Natuurlijk kwamen er door het werk van de Apostelen heidenen tot geloof maar het was wel “éérst de Jood, dan de Griek” (Romeinen 1:16-17). Paulus ging als hij naar een stad ging om het Evangelie te brengen nagenoeg altijd éérst naar de synagoge of naar de gebedsplaats om daar de Joden het Evangelie te verkondigen.

Tempel in de tijd van Jezus

De verwoesting van de Tempel was een breekpunt, in meerdere opzichten, tussen de Joden die vasthielden aan het Judaïsme en de Joden die geloofden in Messias Jezus. Veel Christenen waren decennia eerder door vervolging uit Jeruzalem verdreven. Eusebius schreef dat toen de opstand begon, in 66 na Christus, enkele van de overgebleven Joodse christenen naar Pella (Jordanië) vluchtten, een stad aan de overkant van de rivier de Jordaan.

Volgens Eusebius van Caesarea was Pella tijdens de Joodse opstand in 66 na Chr. het toevluchtsoord voor christenen uit Jeruzalem. Een van de eerste christelijke kerken werd er gebouwd. Omstreeks 130 zijn deze christenen teruggekeerd naar Jeruzalem en hebben ze mede de stad opnieuw opgebouwd. (Wikipedia)

Men zou kunnen zeggen dat deze gebeurtenissen het machtsevenwicht binnen de jonge kerk naar de heidenen liet verschuiven.

Christendom was geen vorm van (het) Judaïsme meer. Tot dan zagen veel (Joodse) christenen zich vaak nog steeds als Joden. Als volgelingen van de Joodse Messias, Jeshua. Dat kun je in het Nieuwe Testament goed terug zien. In Handelingen 28:27-28 lezen we dat het afscheid wordt ingezet:

want het hart van dit volk is vet geworden en zij hebben met de oren slecht gehoord, en hun ogen hebben zij dichtgedaan, opdat zij niet op enig moment met de ogen zouden zien en met de oren horen en met het hart begrijpen, en zij zich zouden bekeren en Ik hen zou genezen. Laat het u dan bekend zijn dat de zaligheid van God aan de heidenen gezonden is, en die zullen luisteren.

De verwoesting van de Tempel was de volgende stap. De Fiscus Judaicus kwam daar nog eens bovenop; immers, zoals eerder vermeld: de synagogen hadden tijdens Domitianus redenen om zich te distantiëren van al wie Jezus zag als Messias. Tot dan werden volgelingen van Jezus in veel synagogen, mits ze Joods waren, getolereerd. Nu niet meer. De scheiding van de wegen tussen Judaïsten en Messiaanse gelovigen werd daarmee ook buiten Jeruzalem, en andere plaatsen in het gebied van Juda, onder druk van de Romeinse overheid verder doorgezet.

Voor de Joden betekende het voldoen van de belasting dat ze min of meer met rust gelaten werden. Als we nu, met onze ‘moderne’ ogen daar naar terug kijken kun je verbaasd denken “maar hadden ze er geen moeite mee dat van hun geld afgodische gebouwen werden gefinancieerd?”. Kennelijk niet. Persoonlijk denk ik dat dit gelegen is in het feit dat de Judaïsten er van uit gingen dat wat de heidenen deden met hun geld niet hun zaak was – zij waren (en zijn) immers het uitverkoren volk.

Domitianus Classical Numismatic Group, Inc. http://www.cngcoins.com
Classical Numismatic Group, Inc. http://www.cngcoins.com

Wat de heidenen deden met hun geld zal ze daarom waarschijnlijk niet geïnteresseerd hebben zolang zij de vrijheid hadden YHWH te dienen. Dat dat geld kostte, het zei zo. “Geef de Keizer wat van de Keizer is” (Matteüs 22:21) immers?

De Joden, die de belasting betaalden, hoefden niet te offeren aan de Romeinse goden. Voor de Christenen, of ze nu van Joodse komaf waren of niet, goldt dat ze sowieso een vijand van de keizer waren. Ze werden gezien als “atheïsten” omdat ze de Keizer niet vereerden als God. De Joden mochten dat, mits ze het afkochten met de belasting, voor de Christenen goldt dat ze zich maar hadden neer te leggen bij de wetten van Rome.

Bronnen

 

Print Friendly, PDF & Email