Hoeveel soorten planten en dieren zijn er? Vindt er nog evolutie plaats?

Hoeveel soorten planten en dieren zijn er en hoeveel mutaties zijn er nodig voor evolutie? Heeft er de afgelopen duizenden jaren ook maar enige aanzienlijke macro-evolutie van een plantensoort of diersoort plaatsgevonden?

“Tot op de dag van vandaag hebben wetenschappers zo’n 2,1 miljoen soorten beschreven, waaronder zo’n 1,5 miljoen dieren, 380.000 planten en 140.000 schimmels (zoals paddenstoelen)”. (Naturalis).

Een Kleine Vos, Wetsingersluis, Groningen (foto: R. Brinkman)
Een Kleine Vos, Wetsingersluis, Groningen (foto ©R. Brinkman)

Hoeveel mutaties zijn er nodig om voor een nieuwe soort te zorgen?
Wil een nieuwe soort ontstaan uit een andere soort, schrijft biologielessen.nl, dan moet een deel van de originele populatie:

  1. Langdurig geïsoleerd raken van het andere deel van de populatie
  2. Terechtkomen in een ander milieu, wat andere eisen aan het individu stelt
  3. Er moeten mutaties plaatsvinden in het DNA

Mutaties
De evolutietheorie heeft drie basisprincipes: variatie, selectie en erfelijkheid. Er zijn dus volgens de biologen specifieke eisen waaraan voldaan moet worden. Belangrijk is de vraag: hoeveel mutaties, vanaf de eerste ‘oer-levensvorm’ zijn er nodig geweest om tot de huidige flora en fauna te komen?

Ik heb het niet kunnen vinden. Het zullen er waarschijnlijk miljoenen zijn geweest. Laten we, optimistisch, er van uit gaan dat er 10.000 mutaties nodig zijn, vooral omdat veel mutaties -zie verder- tot niets leiden. Vermenigvuldig dat met de bekende 2,1 miljoen bekende soorten. Dat betekent dat er in totaal wellicht al snel zo’n 21.000.000.000 (21 miljard) mutaties nodig waren om tot al deze soorten te leiden.

Hoeveel nieuwe soorten zouden er per jaar moeten ontstaan?
Men zegt dat de aarde 4,5 miljard jaar geleden is ontstaan. Dat betekent dat er gemiddeld 0,2 nieuwe soorten (mutaties) per jaar zouden moeten zijn (geweest). Nog afgezien van alle uitgestorven soorten.

Dat zou neerkomen op ongeveer elke 5 jaar er een nieuwe dieren- of plantensoort  (door menselijk toedoen gefokte of gekweekte soorten niet meegerekend). Tenzij die allemaal in één keer zijn ontstaan zou er, vanuit de evolutietheorie geredeneerd, een geleidelijk proces moeten zijn. Een proces dat we dan ook nu nog zouden moeten kunnen waarnemen en zelfs volgen.

Hoe kan het dat we de afgelopen ca 1.000 jaar dan bijvoorbeeld niet of nauwelijks nieuwe soorten hebben zien ontstaan en soorten alleen maar verdwijnen? Hoe kan het dat de evolutie feitelijk al duizenden jaren stilstaat?

Er worden wel ‘nieuwe soorten’ ontdekt en er zijn soorten die zich aanpassen. De reden dat we nieuwe soorten ontdekken is echter veelal omdat we ze nooit eerder hebben kunnen identificeren, als in: we hebben ze niet eerder gezien, als mens, of konden ze niet onderscheiden van andere soorten.

Struiksprinkhaan - R. Brinkman
Struiksprinkhaan, een van de vele soorten sprinkhanen (foto ©R. Brinkman)

Nu, met DNA-onderzoek en het onderzoeken van de diepzee en andere biotopen waar mensen niet eerder waren of onderzoek deden vinden we soorten die we nog niet kenden – geen echt nieuwe soorten dus maar voor ons nog onbekende soorten, op een enkele uitzondering na.

Een voorbeeld van zo’n ontdekking is de (her)ontdekking van een van de oudste paardenrassen, het Kaspische paard. In Iran, waar het dier voorkwam, kenden ze het wel. Ze werden daar zelfs verhandeld op de markt. Maar wij westerlingen “ontdekten” de paardensoort pas zo’n vijftig jaar geleden.

Het ras dateert van oud Perzië, ten minste tot 3000 voor Christus. Experts geloven dat het Kaspische paard ten grondslag lag aan het Arabische ras en daardoor ook aan het grootste deel van bloedpaarden vandaag de dag. [..] In 1965 was het ras dat in de bergen van noord Iran liep onbekend. Er werd gedacht dat de paarden waren uitgestorven. Totdat Louise Firouz, de Amerikaanse vrouw van een Iraanse man, toevallig tegen een hengst aanliep op een markt in noord Iran. Vanaf toen is ze zich bezig gaan houden met de verspreiding van het ras.” (BitMagazine).

Evolutie en Klimaatverandering

Hoe kan het dat we niet- of nauwelijks diersoorten zich hebben zien aanpassen aan veranderende omstandigheden? Immers: wetenschappers stellen vast dat door bijvoorbeeld klimaatverandering en menselijke invloed diersoorten snel verdwijnen?

Waarom passen groepen planten en dieren zich niet massaal aan tot nieuwe soorten of variates, zoals Darwin aannam, zodat ze in de veranderende omstandigheden wél kunnen overleven? Waarom nemen we geen mutaties waar waarvan we kunnen vermoeden dat dit tot een nieuwe soort zal gaan leiden op termijn?

“De verwachting is dat als de aarde in 2100 met 2°C opwarmt, 18% van alle soorten op het land groot risico loopt om uit te sterven. Dit percentage ligt nog hoger voor dieren die gevoeliger zijn voor klimaatveranderingen: meer dan 30% van bestuivende insecten en salamanders dreigen voorgoed te verdwijnen.” (IFAW)

Die verwachting is in strijd met de opvattingen van de evolutie-theorie. Immers, die gaat er vanuit dat de soorten zich aan de veranderende omstandigheden aanpassen? Je zou denken: “wat maakt men zich druk”? Er verdwijnen echter, zo blijkt, véél meer soorten dan dat er nieuwe komen. Sterker nog: ondanks de al eeuwenlange veranderingen in het klimaat zijn er, bij mijn weten, geen nieuwe soorten ontstaan of grote mutaties in soorten geweest.

Buxusmot (exoot door klimaatverandering in Nederland)
Buxusmot, invasieve exoot kan overleven in Nederland door klimaatverandering (foto ©R. Brinkman)

Een voorbeeld? Ik heb nog nooit gehoord dat er een nieuwe vlinder- of vogelsoort in Europa is ontstaan. Integendeel. Dat terwijl er al eeuwenlang mensen vlinders verzamelen. Het zou dan moeten opvallen wanneer er op zeker moment een nieuwe variant, en zeker een nieuwe soort, opduikt.

Wel worden, door het veranderende klimaat, er (incidenteel) nieuwe soorten waargenomen zoals de witlijnprachtuil. Of soorten komen voor omdat ze meeliften met transporten. Een bekend voorbeeld is de Buxusmot, die oorspronkelijk uit Japan komt en hier kan overleven. De lijst met invasieve exoten is inmiddels behoorlijk lang.

Bacteriën, schimmels en virussen
Er zijn uitzonderingen als in dat soorten, bijvoorbeeld bacteriën, schimmels en virussen, resistent worden tegen medicijnen en bestrijdingsmiddelen. Er zijn ook bepaalde, zeldzame, soorten vissen die zich met regelmaat ‘veranderen’ c.q. aanpassen.

Dat is dan ook weer een typerend kénmerk van deze soorten: zij kúnnen zich aanpassen om te overleven of verliezen bepaalde genetische informatie waardoor ze muteren. Maar het betekent niet dat er spontaan een nieuwe soort ontstaat, denk bijvoorbeeld maar eens aan het corona-virus (covid) en de vele varianten daarvan.

Kortom,.. waarom zien we de evolutietheorie (macro-evolutie) niet- of nauwelijks in de praktijk bewezen, op zijn hoogst slechts in een paar soorten en situaties? En dan zijn het veelal mutaties binnen dezelfde groep. Je spreekt dan dus over micro-evolutie, in tegenstelling tot de macro-evolutie (ontstaan nieuw soort).

Fossielen - Ichthyosauriër (Creative Commons CC0, Public Domain, PXHere)
Fossielen – Ichthyosauriër (Creative Commons CC0, Public Domain, PXHere)

Fossielen veranderen nauwelijks volgens wetenschappers

Volgens een artikeltje in de Quest is de definitie van micro- en macro-evolutie ‘ongeldig’ en zou zijn bedacht door creationisten. Volgens het artikel zijn alle vormen van ‘evolutie’, dus ook variaties binnen een soort, evolutie. Dat is echter absoluut niet waar. Freelance wetenschapsjournalist Roeline Bos verkondigt hier onzin.

Micro-Evolutie, Encyclopedie van de evolutiebiologie, Prof. Nico M. van Straalen (2019)
Micro-Evolutie, Encyclopedie van de evolutiebiologie, Prof. Nico M. van Straalen (2019)

Zie bijvoorbeeld bovenstaande definitie van micro-evolutie of andere wetenschappelijke artikelen hierover. Helaas is het desondanks wel de gebruikelijke bewering; alle micro-evolutie (aanpassing in- of binnen de soort) wordt vaak gelijkgesteld aan macro-evolutie. Zo wordt kinderen verteld: “Nieuwe diersoorten ontstaan doordat ze zich aanpassen aan hun omgeving.”.

Eén van de criteria om echter te spreken over een volledig nieuwe soort is, zie ook eerder, dat de nieuwe soort niet meer kruisbaar is en afwijkend DNA heeft: “Behalve morfologische en anatomische kenmerken worden bij niet-fossiele organismen ook andere kenmerken gebruikt om verwantschap te bepalen, zoals de onderlinge kruisbaarheid, en de volgorde van aminozuren in eiwitten of van de basen in DNA en RNA.” (Wikipedia).

Wetenschappers concluderen uit fossielenonderzoek “dat veel levensvormen over honderdduizenden jaren nauwelijks veranderen” en “Ze maken daarom een onderscheid tussen micro- en macro-evolutie. Veel kleine veranderingen zijn volgens hen slechts fluctuaties rond grote evenwichtsbepalende milieufactoren.” (nu.nl/wetenschap).

Bijzondere constateringen van de wetenschappers. Dit betekent dus dat er de afgelopen “honderdduizenden jaren” slechts een minimale kans is geweest dat er daadwerkelijk (macro) evolutie plaats heeft gevonden.

Ze gaan nog verder in hun constateringen. “Slechts een klein deel van zulke mutaties overleeft om bij te dragen aan grootschalige patronen, de macro-evolutie. Grote veranderingen, zoals een verdubbeling van de lichaamsomvang of het ontstaan van nieuwe soorten, vinden plaats binnen een interval van 1 tot 360 miljoen jaar, schrijven de onderzoekers in het wetenschapsblad PNAS.”

Dat brengt mij terug bij de enorme soortenrijkdom die we nu kennen en het grote aantal mutaties dat nodig is voor een nieuwe soort. Daar komt dan nog bij de constatering van wetenschappers dat de meeste mutaties het niet halen… dat zijn immers meestal meer afwijkingen die tot een vroegtijdig einde leiden bij een soort c.q. een “genetisch defect”? En dan heb ik het nog niet eens over alle (nog steeds ontbrekende) tussenvormen.

Om de evolutietheorie overeind te houden en de huidige 2,1 miljoen soorten bevredigend te verklaren zouden we dus (rekenmachine in de hand) naar mijn oordeel een tijdschaal nodig hebben die nog véél langer is dan de beweerdelijke 4,5 miljard jaar die de aarde, volgens de moderne wetenschap, bestaat.

De overgrote meerderheid van soorten sterft domweg uit als de omstandigheden veranderen en evolueren juist niet. Soorten krijgen ook niet zomaar spontaan nieuwe genetische informatie; integendeel, er is een grote kans dat ze deze verliezen als er sprake is van een kleine populatie (genetische drift of “devolutie“).

Dit kán leiden tot een nieuwe variatie, maar meestal zorgt het voor het verdwijnen van de populatie met het defect. In een artikel in Trouw werd gesteld dat klimaatverandering dit verlies aan genetische informatie versterkt.

Het is juist de theorie van Darwin die stelt dat evolutie groepsgewijs gaat. Kleine groepen die muteren en veranderen in een hógere levensvorm? Het lijkt mij in strijd met wat we zien en weten op dit gebied. Helemaal omdat dus kennelijk er veelal sprake is van verlies aan genetische informatie.

De struiksprinkhaan, zie foto eerder, is bijvoorbeeld een sprinkhaan die slechts rudimentaire vleugels heeft. Evolutionisten zijn dan snel geneigd te stellen dat ze niet meer vliegen “omdat ze zich aanpasten aan het leven in de struiken” en vliegen niet meer noodzakelijk is. Maar het kan net zo goed andersom zijn; door een genetisch defect (veel te korte vleugels) kon de sprinkhaan niet meer vliegen en beperkte zijn levenswijze zich tot een verborgen leven in de struiken… de variant plant zich voort en krijgt nakomelingen met hetzelfde genetische defect en een ‘ondersoort’ is ontstaan.

Interessant in dit verband is ook het onderzoek naar de beroemde Galapagosvinken, de vogels die Darwin op zijn oorspronkelijke idee brachten over een evolutie van diersoorten.

“Inmiddels is het DNA van de Galapagosvinken onderzocht. Het gen dat het meest in verband wordt gebracht met veranderingen in snavelgrootte, heet ALX1. Dat gen codeert voor een eiwit, waarin een wijziging op slechts twee posities in het eiwit het verschil maakt tussen de meest puntige en meest kegelvormige vinkensnavels. En beide veranderingen in het eiwit worden door de onderzoekers op basis van computeranalyse als ‘beschadigend’ aangemerkt” (Weet Magazine).

De voortdurende klimaatverandering (want deze is al sinds mensenheugenis gaande) is, in dat opzicht, in mijn ogen het grootste bewijs tégen de (macro)evolutie gebleken en is daar een extra bedreiging voor. Denk aan het massaal uitsterven van de dinosauriërs en verlies van vele andere planten- en diersoorten.

Dit alles kan mijns inziens maar tot één conclusie leiden. De gedachte dat ál het leven, de enorme soortenrijkdom die wij nu kennen aan dieren, planten en andere organismen inclusief de mens zou zijn ontstaan uit een (volstrekt willekeurige) “big bang” – waardoor dode materie leven heeft veroorzaakt – die vervolgens muteerde en extra genetische informatie heeft gekregen tot alle soorten die wij nu kennen is.. volstrekt onhoudbaar.

Screenshot uit (c)Rundfunk/NPO3, "Duitse leraar", bron: memegenerator.net
Screenshot uit “Rundfunk” ©NPO3, “Duitse leraar”, bron: memegenerator.net

Rekenkundig gezien kan het niet en de wetenschap bewijst keer op keer zelf dat het tegendeel waar is. Zou de wetenschap in haar eigen theorie geloven, dan zouden ze zich ook niet druk hoeven maken over klimaatverandering. Immers, daar past de planten- en dierenwereld zich uiteindelijk toch vanzelf op aan? Er evolueren dan wel weer nieuwe soorten toch? Of, .. “nee, toch niet?”

Meer over dit onderwerp

__

Nb. ik ben geen bioloog. Ben jij wel bioloog of kenner van de materie en kun je me aantonen dat er de afgelopen decennia of honderden jaren of zelfs duizend jaar tientallen malen gedocumenteerde nieuwe soorten zijn ontstaan of groepen zich muteerden tot een nieuwe soort (macro-evolutie) dan hou ik mij aanbevolen voor meer informatie of een artikel hierover, neem hiervoor via deze pagina contact met mij op.