Het Concilie van Nicea en de Godheid van Christus Jezus

Nicea symboliseerde een nieuwe dag voor het christendom. Belangrijke vraag op het Conicilie van Nicea was de Godheid van Christus Jezus.

De vervolgde volgelingen van de Heiland waren de gerespecteerde adviseurs geworden van keizer. De ooit verachte religie was op weg om de staatsgodsdienst te worden, het spirituele cement van een samenleving waarin het openbare en het privéleven verenigd waren onder de controle van de christelijke doctrine.

Fresco in Capella Sistina, Vatican, Public domain, via Wikimedia Commons
Fresco in Capella Sistina, Vatican, Public domain, via Wikimedia Commons

Als het christendom echter zou dienen als het cement van het rijk, moest het één geloof hebben. Dus riepen de keizers kerkconcilies zoals Nicea op, betaalden kosten voor de bisschoppen om ze bij te wonen en drongen bij kerkleiders aan op leerstellige eenheid.

Het tijdperk van christelijke keizers was een tijdperk van geloofsbelijdenissen en geloofsbelijdenissen waren de instrumenten van verbinding.

Godheid van Christus Jezus

Het conicilie van Nicea draaide vooral om het Arianisme dat de Godheid van Christus Jezus ontkende.

Arianisme is de leer van Arius, een priester uit Alexandrië (ca. 256-336), waarin de goddelijkheid van Christus wordt ontkend en Christus als door God geschapen wordt beschouwd, zij het als een wezen van een hogere orde. Tijdens het eerste oecumenische concilie, in Nicea in 325, is het Arianisme afgewezen. In het westen bleef het Arianisme eeuwenlang voortbestaan als de nationale godsdienst van de Goten. (Ensie)

Constantijn nam harde maatregelen om het Arianisme te bestrijden:

Constantijn was niet vies van harde juridische stappen om eigenzinnige theologen weer in het gareel te krijgen. Williams merkt op dat het zure antwoord van de keizer op Arius en zijn aanhangers groepeerde met Porphyrius, “de grote heidense criticus van de kerk.” Constantijn beval “dat de werken van Arius worden behandeld als die van Porphyrius: ze moeten worden verbrand en iedereen die geen kopieën in zijn bezit afgeeft, moet worden geëxecuteerd.” (“How Arianism Almost Won”, Christopher A. Hall)

De dwaling van het Arianise bleef echter terrein winnen. Voorstanders van Nicea, zoals Athanasius, bleven ook nadenken over de implicaties en de onderbouwing van de in Nicea geformuleerde geloofsbelijdenis.

Athanasius zag dat als het Ariaanse geloof in Christus als een verheven schepsel als belangrijkste visie zou winnen, het evangelie zelf verloren zou gaan. Twee van Athanasius’ centrale punten moeten worden herhaald:

1. Alleen God kan redden. Een schepsel kan niemand redden. Terwijl Arius hard werkte om een ​​verheven status voor de Zoon te behouden, waarbij hij hem voorstelde als verheven boven alle andere schepselen, haperde zijn begrip van Christus op dit strategische punt. De Ariaanse Christus, hield Athanasius vol, was geen Verlosser. Geen enkel schepsel bezat het vermogen of het voorrecht om van zonde te redden. Redding was het voorrecht, het voorrecht en de potentiële daad van God alleen. “De maker moet groter zijn dan wat hij maakt… en de gever moet geven wat in zijn bezit is.”

2. Christus werd aanbeden in christelijke kerken, inclusief kerken die de leer van Arius volgden. Athanasius vroeg hoe een kerk Christus kon aanbidden als Christus niet God was. Een schepsel aanbidden is godslastering plegen.

In feite, zo beweerde Athanasius, pleegden Arius en zijn volgelingen op twee punten godslastering: ze aanbaden een schepsel als God en noemden God’s incarnatie, Jezus, slechts een schepsel.

Athanasius drong erop aan dat wanneer we de Zoon aanbidden, we met recht iemand aanbidden wiens godheid zijn oorsprong vindt in de godheid van de Vader. Als de “nakomeling” van de Vader, schreef Athanasius, is de Zoon inderdaad onderscheiden. Maar we mogen niet toestaan ​​dat dit fundamentele onderscheid „de identiteit van de ene godheid” vervaagt. “Want ook de uitstraling is licht, geen tweede licht naast de zon, noch een ander licht, geen licht door deelname aan de zon, maar een geheel eigen nakomeling ervan. Niemand zou zeggen dat er twee lichten zijn, maar dat de zon en haar uitstraling er twee zijn, terwijl het licht van de zon, dat overal de dingen verlicht, één is. Op dezelfde manier is de godheid van de Zoon die van de Vader.”

Verlossing

Voor Athanasius was dit geen theologische haarkloverij. Het ging om verlossing: alleen iemand die volledig mens was, kon boeten voor menselijke zonden; alleen iemand die volledig goddelijk was, kon de macht hebben om ons te redden.

Voor Athanasius was de logica van de nieuwtestamentische leer van verlossing de tweeledige aard van Christus. “Degenen die beweren ‘Er was een tijd dat de Zoon er niet was’ beroven God van zijn Woord, als plunderaars.”

Duale natuur Jezus

De langdurige strijd om de (keizerlijke) macht en de theologische taal (hoe zaken gedefinieerd moesten worden) leidde uiteindelijk in het midden van de vijfde eeuw op het Concilie in Chalcedon in Klein-Azië (het huidige Turkije) tot een definitief besluit.

Tijdens het Concilie in Chalcedon concludeerden de kerkvaders dat Jezus volledig mens én volledig God was. En ten slotte stelde het concilie dat deze totale mens en deze totale God één volkomen persoon was. Met andere woorden, Jezus combineerde twee naturen, de menselijke en de goddelijke, in één persoon.

Het Concilie van Nicea legde de hoeksteen voor het orthodoxe begrip van Jezus Christus. Dat fundament heeft sindsdien stand gehouden. De rol van Constantijn moet niet overschat worden. Constantijn had slechts één doel: kerkelijke eenheid bewerkstelligen ten behoeve van de maatschappelijke en politieke eenheid.

Als het concilie van Nicea had gekozen voor Arinisme, had hij dat, zo vermoed ik uit de geschiedkundige feiten, omarmd. Hij was daarin een pragmaticus die weinig waarde hechtte aan theologische issues.

We mogen God dankbaar zijn dat Hij uiteindelijk het hele proces in zijn hand heeft gehouden. Was dat niet het geval geweest dan had het Arianisme de strijd gewonnen en volgden we nu mogelijk een gecorrumpeerde visie, een dwaling, op het leven en werk van de Here Jezus.

Athanasius’ Canon

Athanasius noemde in één van zijn brieven ook de boeken van het Nieuwe Testament. Daarin houdt hij een andere volgorde aan dan welke we nu kennen maar wel overeenkomt met de Codex Vaticanus welke dateert van ca 340 n.Chr.

De volgorde is: Evangeliën, Handelingen, Katholieke brieven (Jakobus, 1 en 2 Petrus, 1, 2 en 3 Johannes en Judas), brieven van Paulus (inclusief Hebreeën tussen 2 Thessalonicenzen en 1 Timoteüs) en Openbaring.

Ook de vaststelling van de Canon heeft lang geduurd. En ook daarin zien we God’s hand. Er heeft lange tijd het gevaar bestaan dat er allerlei gnostische brieven en apocriefe boeken in het Nieuwe Testament zouden worden opgenomen. Na een lang proces en veel toetsing echter werd de Canon vastgeld zoals we die nu nog steeds kennen.

Print Friendly, PDF & Email