Het boek Exodus is het verslag van de verlossing uit de Egyptische slavernij. De nakomelingen van Abraham die bevrijd worden uit de onderdrukking. Het hele boek is een type van verlossing.
Daarnaast wordt (summier) een soort van ‘reisverslag’ gegeven van de veertig jaren welke het volk in de woestijn doorbracht (klik op de kaart).
Zoals in alle situaties waarbij er sprake is van verlossing zijn aanbidding, gemeenschap en dienst doen aan God uitdrukkingen van de [dankbaarheid voor de] verlossing. Exodus -in het geven van de wet, de verplichtingen en beschrijvingen van de offers, het instellen van de priesterdienst- is niet alleen het boek van verlossing maar, als type, van de condities waarop elke relatie met God berust. Algemeen gesteld kun je zeggen dat Exodus onderwijst dat verlossing noodzakelijk is voor een relatie met God en dat zelfs een verlost volk géén relatie met God kan hebben zonder zich (constant) te reinigen van de zonde.
In de Galatenbrief wordt de relatie uitgelegd tussen de Wet (dat is uiteraard de gehéle wet, en niet alleen de tien geboden!) en het verbond met Abraham. In de tien geboden, die de Wet samenvat, onderwijst God aan het volk Israël zijn ‘eisen’. Het is de Wet die het volk leert dat zij ten opzichte van een Heilig God schuldig staan door hun zonde. Zij zijn door Hem verlost uit de slavernij, maar dat betekent niet dat ze daardoor verlost zijn van hun zondige toestand en staat! De priesterdienst en de offers voorzien in de reiniging en verlossing van deze zonde; een beeld of type van het werk van Christus Jezus.
Naar: inleiding op Exodus, Scofield Study Bible