Atheïsten en agnosten halen vaak een uitspraak aan van de Griekse filosoof Epicurus als ‘bewijs’ dat God niet bestaat. Epicurus claimde beweerdelijk dat God niet bestaat omdat Hij het kwaad niet kan of wil stoppen.
“Epicurus zei dat God ofwel het kwaad wil elimineren en het niet kan; of wel kan, maar niet wil; of noch kan, noch wil; of wel kan en wil. Als Hij het wil en niet kan, is Hij zwak—en dat is geen goede beschrijving van God. Als Hij wel kan, maar niet wil, is Hij jaloers, wat ook niet past bij God. Als Hij niet kan of wil, is Hij jaloers en zwak—en is Hij dus niet God. Als Hij kan en wil, wat de enige juiste conclusie is… God, waar bent U?”
Als éérste merk ik op dat Epicurus niet beweerde dat (een) God of goden niet bestaan maar dat hij de ‘almacht’ van de goden of hun bemoeienis met mensen ter discussie stelde; Epicurus leefde in een tijd, in een land (Griekenland), waar men het veelgodendom aanhing. Dit heeft dus niets te maken met het monotheïstische geloof van, indertijd, de Joden.
Epicurus volgt daarnaast een “cirkelredenering” uitgaande van verkeerde aannames; hij hing eerdergenoemde veelgodendom aan in een specifieke variant nl. dat ‘de goden’ (de 12 goden en godinnen van de Olympiërs, genoemd naar het gebied waar ze verondersteld werden te leven namelijk de berg Olympus in Macedonië) zich niet met ‘de mensen’ zouden bemoeien.
Zijn vooringenomenheid is eigenlijk al reden genoeg het terzijde te leggen. Maar, zo zullen sommigen zeggen, “dat accepteer ik niet, zo makkelijk kom je er niet mee weg!”. Daarom moeten we toch ingaan op deze bewering. Zoals dat overigens al eeuwenlang gedaan wordt.
Epicurus streefde ernaar mensen te bevrijden van irrationele angsten voor zowel de goden als de dood. Met zijn atomisme als basis trachtte hij aan te tonen dat de goden de mens geen kwaad kunnen berokkenen en dat de dood een absentie is van ervaring. (Wikipedia)
Epicurus was wel degelijk religieus, net als zijn volgelingen. Hij hing een specifieke opvatting aan over de goden (meervoud!) maar zijn redenering wordt gek genoeg vaak door agnosten aangehaald. Alsof hij het bestaan van God zou ontkennen. Dat is niet zo. Zij beseffen niet dat ze daarmee de woorden aanhalen van iemand die wel degelijk een bepaalde religieuze opvatting had! Zijn theorie heeft feitelijk niets te maken met wat Joden en Christenen geloven.
Daarnaast was hij een (gematigd) hedonist, iemand de gelooft dat genot zoeken belangrijk is en in zijn variant van het Hedonisme was het hoogste doel gemoedsrust vinden.
De uitspraak van Epicurus, die agnosten en atheïsten met zoveel graagte aanhalen, staat dus niet op zichzelf maar is een uitvloeisel van een systematische filosofische denkwijze en hellenistische, Griekse, opvatting.
Epicurus volgelingen in de Bijbel vermeld
In de Handelingen komen we de volgelingen van Epicurus tegen. Lukas schrijft het volgende over hen.
“En terwijl Paulus te Athene op hen wachtte, werd zijn geest in hem geprikkeld, toen hij zag, dat de stad zo vol afgodsbeelden was. Hij hield daarom in de synagoge samensprekingen met de Joden en met hen, die God vereerden, en op de markt dagelijks met hen, die hij er aantrof. En ook enige van de Epikureïsche en Stoïcijnse wijsgeren twistten met hem en sommigen zeiden: Wat zou die betweter willen beweren? Maar anderen: Hij schijnt een verkondiger van vreemde goden te zijn; want hij bracht het evangelie van Jezus en van de opstanding. En zij namen hem mede en brachten hem naar de Areopagus en zeiden: Zouden wij ook mogen vernemen, wat dit voor een nieuwe leer is, waarvan gij spreekt?” (Hand. 17:16-19)
Ook hieruit blijkt dat de volgelingen van Epicurus wel dégelijk religieus waren. Sterker nog, ze toonden interesse in het Evangelie dat Paulus verkondigde. Zijn boodschap viel grotendeels op dorre aarde, maar sommigen sloten zich bij Paulus aan.
“Toen zij nu van een opstanding van doden hoorden, spotten sommigen, maar anderen zeiden: Wij zullen u hierover nog wel eens horen. Aldus vertrok Paulus uit hun midden. Doch enige mannen sloten zich bij hem aan, en kwamen tot geloof, onder wie ook Dionysius, de Areopagiet, en een vrouw, genaamd Damaris, en anderen met hen.” (Hand. 17:32-34)
Agnosten
“Het agnostische1 standpunt wordt vaak in de vorm van een dilemma verwoord: Als God iedereen liefheeft, dan zou hij het kwaad uit de wereld willen. En als hij almachtig is, dan zou hij in staat zijn om dit te doen. Maar het kwaad bestaat. Daarom kan God niet tegelijk almachtig en liefhebbend zijn.” (Wikipedia)
De bekende kerkvader Augustinus stelde “dat het kwaad slechts privatio bono was, een afwezigheid van het goede.” Dat is vergelijkbaar met het duister als afwezigheid van licht. God schiep, zo zei Augustinus, de mensheid met een vrije wil om goed of kwaad te doen zodat ook slechte daden mogelijk zijn.
Bewijs bestaan God?
Is er bewijs voor het bestaan voor God? Je kunt de vraag ook omdraaien. Is er bewijs dat God níet bestaat? Dat klinkt flauw, maar wie gelovigen wil bestrijden door het bestaan van God te ontkennen moet begrijpen dat de bewijslast bij de ontkennende partij ligt.
En dan past niet het ‘beredeneerde’ bewijs van een filosoof die er op uit is een vraag op te werpen met een ingesloten antwoord; nee: een overduidelijk, ‘empirisch’ bewijs dat God niet bestaat. Om het bestaan van God te ontkennen is dat noodzakelijk.
Waarheid
Als gelovige hóef je in principe niets te kunnen bewijzen, immers: je hebt het bestaan van God al aanvaard als waarheid.
Dit doe je niet zomaar, je bent overtuigd geraakt van die waarheid. Wel zou het goed zijn als we, als gelovigen, kunnen uitleggen waaróm we dit (persoonlijk) als waarheid hebben aanvaard. Wát een ander er verder ook van vindt, dat is dan niet meer relevant voor een gelovige.
“heiligt Christus als Heer in uw harten, altijd bereid tot verantwoording aan ieder die u rekenschap vraagt van de hoop die in u is, maar met zachtmoedigheid en vrees en met een goed geweten, opdat in wat van u kwaad gesproken wordt <als van boosdoeners>, zij die uw goede wandel in Christus smaden, beschaamd worden.” (1 Petrus 3:15-16)
Donkere materie
Vaak wijst men op het feit dat God niet gezien kan worden, niet waarneembaar is. En wat niet waarneembaar is, bestaat niet,…?
Maar kun je het feit dat we ontbrekende materie ‘waarnemen’ verklaren bijvoorbeeld. Er is zoveel ‘onverklaarbaars’ dat dit afdoen als ‘niet bestaand’ niet wetenschappelijk verantwoord is.
Sterker nog, de wetenschap wéét dat er onverklaarbare zaken zijn op dit gebied. Denk aan donkere materie. Materie waarvan wetenschappers kunnen vaststellen dat het er wel móet zijn maar niet kunnen aantonen dat het er is.
‘Niemand weet hoe die mysterieuze materie eruitziet. In de kosmologie noemen we het donker omdat het niet direct te detecteren is via elektromagnetisme. Met andere woorden: je kunt het niet zien.’ (Hoogleraar astrofysica Rien van de Weijgaert, RUG, in Quest)
Eerder schreef ik al eens een artikel dat dit eenvoudig voorstelt. We wéten dus dat er ‘donkere materie’ moet zijn maar kunnen het niet onomstotelijk bewijzen.
De wetenschap “gelooft” dat deze materie er is, op basis van indirect bewijs.
Helaas is de ware aard van donkere materie nog niet echt bekend, want vooralsnog hebben onderzoekers niets in het laboratorium gevonden dat het zou kunnen zijn. ‘Het is een van de grote raadsels in de sterrenkunde,’ vertelt Van de Weijgaert. ‘Als iemand morgen zo’n deeltje detecteert, weet ik zeker dat diegene in het vliegtuig naar Stockholm mag voor een Nobelprijs.’ (Quest)
Hoe bewijst dit God?
Paulus schreef “Dus kijken wij niet naar wat zich voor onze ogen afspeelt, maar wij kijken uit naar wat wij nu nog niet zien. Alle zichtbare dingen zijn tijdelijk, maar de dingen die nu nog niet zichtbaar zijn, zullen eeuwig blijven.” (2 Kor. 4:18, Het Boek).
Deze woorden schreef hij bijna 2000 jaar geleden. De onzichtbare dingen blijven voor eeuwig. De wetenschap komt er nu pas achter dat het overgrote deel van wat dit universum en alles wat er in is maakt tot wat het is bestaat uit ‘materie’ waarvan ze het bestaan niet eens vast kunnen stellen maar wéten dat het er moet zijn.
Gelovigen stellen al duizenden jaren vast dat dé onzichtbare materie, die alles in Zijn hand houdt, kenbaar is en gekend wil worden; dat Hij zich heeft geopenbaard aan ons met Zijn Naam; “Ik Ben”.
God stopt het kwaad
God bestaat. Daar is geen twijfel over mogelijk. En er komt een moment in de toekomst dat Hij het kwaad een halt toe zál roepen.
Het ontkennen van de macht van God, claimen dat God daartoe niet in staat zal zijn, is het bejubelen van het kwaad, van de tegenstander van God, en de satan uitroepen als overwinnaar. De satan is immers de bron van alle kwaad?
Daarmee zien we dat de herkomst van een redenering als die van Epicurus een verkeerde bron heeft; dat is volstrekt in lijn met zijn hellenistische, hedonistische, opvattingen.
___
1 Agnosten zijn van mening dat de ‘kenbare wereld’ geen aanleiding geeft om het bestaan van God te veronderstellen