Paulus en de doop

Het eerdere artikel over de ‘doopformule’ zorgde er voor dat mijn oog viel op het volgende gedeelte uit de 1e brief aan de Korinthiërs:

1 Korinthe 1:17
Want Christus heeft mij niet gezonden om te dopen, maar om het evangelie te verkondigen, en dat niet met wijsheid van woorden, om niet het kruis van Christus tot een holle klank te maken.

Naar aanleiding van deze tekst heb ik regelmatig gelezen dat Paulus, “na de handelingen-periode” geen mensen meer doopte. Dat zou zijn roeping niet zijn en, volgens degenen die dit leren, belangrijker nog: de doop zou zijn “afgeschaft” onder Paulus’ bediening. Een gedachte welke met name heerst in de kringen van de ultra- of hyperdispensationalisten en alverzoeners (d.i. alverzoeners die een variant van het ultra-dispensationalisme als basis voor hun opvattingen hebben).

Is het juist, vanwege deze zinssnede, te stellen dat Paulus niet meer doopte? Dan moeten we kijken naar twee zaken:

  1. Wanneer schreef Paulus dit (en doopte hij toen inderdaad niet meer)?
  2. Wat is ‘dopen’ eigenlijk?

1. Wanneer schreef Paulus 1 Korinthe?
De meeste bijbelonderzoekers en leraren zijn het er over eens dat Paulus werkzaam was in Korinthe in 50-52. De gemeente daar kende grote problemen en Paulus schreef hen hierover rond het jaar 54 : de 1e Korinthebrief. Dit was vóór Handelingen 19.

Waarom is dat van belang? In Handelingen 19 lezen we over de 3e zendingsreis van Paulus. Wat deed hij tijdens deze reis? Ik citeer Handelingen 19:1-7:

..geschiedde het, dat Paulus, na door de bovenlanden gereisd te zijn, te Efeze kwam, en daar enige discipelen vond. 2 En hij zeide tot hen: Hebt gij de heilige Geest ontvangen, toen gij tot het geloof kwaamt? Doch zij zeiden tot hem: Wij hebben zelfs niet gehoord, dat er een heilige Geest is. 3 En hij zeide tot hen: Waarin zijt gij dan gedoopt? En zij zeiden: In de doop van Johannes. 4 Maar Paulus zeide: Johannes doopte een doop van bekering en zeide tot het volk, dat zij moesten geloven in Hem, die na hem kwam, dat is in Jezus. 5 En toen zij dit hoorden, lieten zij zich dopen in de naam van de Here Jezus. 6 En toen Paulus hun de handen oplegde, kwam de heilige Geest over hen, en zij spraken in tongen en profeteerden. 7 En het waren in het geheel ongeveer twaalf mannen.

Het valt dus niet te ontkennen dat Paulus wel dégelijk doopte, ook tijdens zijn zendingsreizen en nádat hij schreef dat het niet zijn roeping was om mensen te dopen maar om het Evangelie te brengen! De bewering dat Paulus dus “later niet meer doopte”, op grond van dit gedeelte uit de eerste Korinthebrief, kan geen stand houden. Zelfs als we zouden stellen dat het hier niet letterlijk staat dat hij hen doopte -en er dus de mogelijkheid is dat één van zijn metgezellen dit deed- moeten we toch op zijn minst concluderen dat hij (a) hen wijst op de doop in de naam van Jezus en (b) deze doop bevestigt door zijn aanwezigheid én de handoplegging (zegening) van de pasgedoopten.

Als Paulus de doop had “afgeschaft” zou hij hen daarover niet hebben verteld, deze niet hebben toegepast en hen na deze doop ook niet de handen hebben opgelegd om ze te zegenen!

2. Wat is ‘dopen’ eigenlijk?
Waarom zei Paulus dan dat hij niet geroepen was om te dopen? De verklaring zit in het dopen zelf; wat ís dat? Dopen = het maken van discipelen. Dat zijn: leerlingen. Paulus doopte dus niet om ‘leerlingen van Paulus’ te maken (vergelijk de twaalf mannen in Handelingen, zij waren “discipelen van Johannes”!). Hij doopte wel, maar het was niet zijn roeping of taak om ‘discipelen’ te maken. Zijn roeping was: verkondiging van het Evangelie. Dat was zijn taak. En door die verkondiging ontstonden gemeenten.

Nadat hij daar vaak een tijd (kort) onderwijs had gegeven, de eerste mensen gedoopt had en de plaatselijke gemeente -als een goed zendeling- institutioneerde door aanstelling van een leider of leiders, trok hij verder. Soms liet hij andere medewerkers achter, om de plaatselijke gemeente verder op te bouwen (Hand. 19:1, 1 Kor. 3:6: Apollos).

In 1 Kor. 1:12, 3:4 zien we dat Paulus zegt tot deze Korinthiërs dat zij “vleselijke mensen” zijn, omdat zij zich beroepen op het “zijn van” Apollos, Paulus, Petrus (Kefas) of.. Christus. Paulus schrijft dan ook in 1 Kor. 1:13-14:

zijt gij in de naam van Paulus gedoopt? Ik ben dankbaar, dat ik niemand uwer gedoopt heb dan Crispus en Gajus; zodat niemand kan zeggen, dat gij in mijn naam gedoopt zijt.

Met andere woorden: met uitzondering van Crispus, Gajus (en het gezin van Stefanus, vers 16) had Paulus niemand gedoopt in Korinthe (nb. eveneens een bevestiging dat hij wel dégelijk doopte!). En waarom was dat van belang? Zodat deze “vleselijk” denkende Korinthiërs niet konden zeggen dat zij “discipelen van Paulus” waren. Zodat ze zich daar niet op konden beroepen (1 Kor. 4:6).

Conclusie
Is 1 Korinthe 1:17 dus een tekst op basis waarvan wij kunnen stellen of beweren dat Paulus “in zijn latere bediening” (die toen nog niet eens aangevangen was, áls die er al is!) niet meer doopte? Het antwoord moet toch duidelijk zijn inmiddels: nee. De tekst toont alleen dat wat er staat, namelijk: dat Paulus niet was gezonden om mensen tot léérling van Paulus -waar ze zich dan ook nog eens op zouden kunnen beroepen- te maken, maar dat hij was gezonden om het Evangelie te brengen. Hij was een evangelist, dát is het punt dat hij wilde maken. Anders te leren is een misvatting met, helaas, vergaande consequenties (ondermeer het valse onderwijs dat “de doop is afgeschaft door Paulus”).

Print Friendly, PDF & Email